Nederlanders in Noorwegen – 1550 - 1750

Door Margit Løyland

Nederlandse schepen “zochten in alle hoeken en gaten” naar hout of voedsel, schreef de douanebeambte in Flekkefjord in het midden van de zeventiende eeuw aan de overheid in Kopenhagen. Een paar honderd jaar, vanaf de late middeleeuwen tot de tweede helft van de achttiende eeuw, kwamen Nederlandse handelaren en schippers naar Noorwegen voor hout, vis en koper. Velen kwamen elk jaar naar dezelfde gebieden. Twee van hen waren de schippers Johan Floris van Emden en Arian Gosse uit Rotterdam.

Er wordt van uitgegaan dat rond 1620 elk jaar ongeveer 400 schepen deelnamen aan de vaart op Noorwegen. Vele waren afkomstig uit havensteden zoals Hoorn, Enkhuizen, Harlingen en Hindeloopen. Dit waren centrale steden rond de Zuiderzee. De handel tussen Noorwegen en Nederland was al in het midden van de vijftiende eeuw goed op gang gekomen. Toen groeide de handel zo snel dat het gereguleerd moest worden. Rond 1440 kregen de Nederlanders privileges voor de handel met Noorwegen. Handelsschepen uit steden zoals Zierikzee en Amsterdam kregen een Koninklijke vergunning om handel te drijven met Noorwegen; iets dat daarvoor alleen de Hanzesteden hadden gekregen.

De gebroeders Gabriel en Selius Marselis vestigden zich in het midden van de zeventiende eeuw in Kristiania. De broers waren welvarend en leenden grif geld uit. Het Noors-Deense koningshuis leende keer op keer geld bij de broers, meestal als de koning geld nodig had om een oorlog te financieren. Daarbij verwierven de gebroeders Marselis grond in heel Noorwegen. Vanaf ongeveer 1640 waren de broers een tijd lang de grootste grondbezitters van heel Noorwegen. Zij hadden eigendommen van Bohuslen naar Trøndelag. Zij namen alle grondbezittingen over die de stadhouder Hannibal Sehested eerder in het oosten en zuiden van Noorwegen in zijn bezit had gehad. Ook waren de broers de eigenaren van de Bærum en Eidsvoll ijzerindustrie en vergelijkbare bedrijven. Zij handelden in ijzer, wapens en munitie en leverden voorraden aan de krijgsmacht en gaven ook het koningshuis veel kredieten.

Cornelia Bieckers kwam uit een gevestigde en vermogende familie in Amsterdam. Zij was de dochter van de burgermeester in die stad. In 1656 trouwde zij in haar thuisstad met de welvarende Jochum Irgens. Hij bezat meerdere huizen en had verschillende bezittingen in Amsterdam, maar hij was ook kamerheer geweest bij de Deens-Noorse koningen. Van hen had hij de privileges overgenomen die verbonden waren aan de nieuwe koperfabriek op Røros, en hij was daar sinds 1647 de belangrijkste eigenaar geweest. Cornelia ging een rol spelen in het drijven van de koperfabriek en ook in onroerend goed zowel in Trøndelag, Nordland als Troms. Zij zette haar werkzaamheden als eigenaar lange tijd voort; tot 1686, tien jaar na het overlijden van haar echtgenoot. De Rørosfabriek was grootexporteur van koper naar de Europese markt. Zowel Noren als Nederlanders waren actief in de handel van koper. Lange tijd werd wel 80% van al het koper uit Noorwegen geëxporteerd van Røros, via Trondheim, direct naar Amsterdam.

Nederlanders zoals Willem Barents en Jan Jacobs May van Schellinkhout namen deel aan expedities om nieuwe handelswegen te ontdekken naar de grote specerij- en zijdemarkten in Azië. Door de expedities was er veel Nederlandse activiteit in de noordelijke gebieden. Grote aantallen Noorse zeelieden werkten op de Nederlandse schepen die in de zeventiende en achttiende eeuw naar noordelijke streken, zoals Arkangels en andere Russische gebieden, voeren. Onder de vele honderden Nederlanders die langs de Noorse kust voeren, was Jappe Ippes. Hij vestigde zich op Noord-Møre en begon de eerste Noorse productie in gedroogde kabeljauw (klippfisk). Tijdens het hoogtepunt van de productie werd er meer dan 70 ton gedroogde kabeljauw naar Nederland, Portugal, Frankrijk en Spanje geëxporteerd.

Het contact met het gereformeerde Nederland en de calvinistisch geïnspireerde Nederlanders had ook invloed op het geloof in Noorwegen. Didrik Meyer kreeg rond 1660 de doodstraf nadat hij een paar dozijn gereformeerde psalmboeken had verkocht. Na vier jaar als klokkenluider in een Deens-Noorse kerkgemeente in Amsterdam, verhuisde Didrik naar Kvinesdal. Hij nam ervaringen op het gebied van taal, etniciteit, economie en religie uit de smeltkroes Amsterdam met zich mee.

Norsk tekst Nederlandstalig English text